• Geluid in de praktijk / deel 3, Martijn Hasebos, Zichtlijn 10, april 1990

    Toneelgroep Amsterdam bracht op 4 april j.l. de première van Ballet. Dit is geen balletvoorstelling maar een toneelstuk, geregisseerd door Gerardjan Rijnders. Op het moment dat dit artikel geschreven wordt, woeden de repetities nog in volle hevigheid in de Stadsschouwburg in Amsterdam.

    Het script is net een kaartspel en wordt geschud waar je bij staat. Pagina 20 volt na 102, die na 46 komt, terwijl pagina 86 zich ook ergens moet bevinden…

    “Dat is toch logisch!”, roept de regisseur dan, als een acteur vertwijfeld komt vragen of de pagina’s van zijn script nog wel volgens de laatste inzichten in zijn losbladige ordner zitten. De regisseur schiet zelf in de lach. Artistieke vrijheid is een groot goed, en daar moet je afblijven. Dat doet iedereen dan ook en de sfeer is prima.

    De vraag rijst al snel: wat heeft dit alles met geluid te maken? Het antwoord is simpel: veel, heel veel…

    Voor zover ik heb kunnen nagaan, is er bij deze productie sprake van een technische noviteit. Voor het eerst worden geluidsstanden gemaakt met volledig MIDI-bestuurde mixers. Het gaat hier om een tweetal DMP-7 mixers van Yamaha. Samen hebben ze 16 kanalen. Naast deze mixers wordt nog een 12-kanaals Tascam-mixer gebruikt. Het geheel wordt bestuurd op basis van een sequencerprogramma, dat in een ATARI-computer is geladen.

    Verder wordt er gebruik gemaakt van 15 Micron-microports. Er staan ook een recorder en veel versterkers en luidsprekers. Daarnaast worden er ook nog 6 richtmicrofoons gebruikt. Het aantal ‘geluidswachten’ is nog niet precies bekend, maar zal, grof geschat, tussen de 300 en 500 liggen. Geluidstechnicus Sierk Janszen programmeert en bedient de installatie. Productieleider Peter van Minnen is de initiatiefnemer van de hier toegepaste techniek.

    Er is sprake van een ‘total recall’-situatie. Dat betekent dat alle levels, panoramaposities, de klankregeling en de toegepaste elektronische effecten door de computer worden bestuurd met een enkele druk op de knop. Zelfs de muziek die wordt gebruikt is ‘gesampled’ (in geheugen opgeslagen) en wordt automatisch ingestart bij de wisselingen van de geluidswachten. De technische gang van zaken bij de voorstelling is daarmee vergelijkbaar geworden met die van een moderne lichtkast.

    Nu is een stapel geavanceerde apparatuur best interessant, maar het moet een artistiek doel dienen en functioneel zijn. Vandaar dat enige uitleg over de toepassing van het systeem op zijn plaats is.

    De artistieke staf van Toneelgroep Amsterdam heeft gekozen voor versterking van alle personages en elektronische manipulatie van hun stemmen op bepaalde momenten. De versterking geschiedt op een niveau van ongeveer 10 db boven het omgevingsgeluid. Het effect daarvan is een onopvallende manier van versterking, die eigenlijk alleen opvalt als ze wordt weggelaten. Dat geldt voor de gehele voorstelling. Deze toepassing is niet nieuw, maar in Nederland al eens eerder gebruikt voor de opera Naima van De Nederlandse Operastichting.

    Wat wel nieuw is, is het versterken met behulp van zendermicrofoons die op de bovenomschreven wijze worden bediend. In principe is het mogelijk om elk personage op ieder ogenblik op dezelfde wijze te laten klinken. De genoemde richtmicrofoons hebben een back-up functie.

    Het stuk is gebaseerd op Orpheus in de onderwereld. Er wordt ook gebruik gemaakt van een koor, bestaande uit acteurs en actrices die, onder leiding van stemmeester Ernst Boreel, zingen. Zoals bekend is het voor niet-professionele zangers niet eenvoudig een koor aanvaardbaar te laten klinken.

    In dit geval worden er goede resultaten behaald. In de voorstelling worden de ‘koren’ gesteund door een hulpband die overigens ook is ingezongen door dezelfde mensen. De opnamen daarvoor vinden plaats in de eigen studio. De hulpband is een noodzaak, omdat men op het toneel enig houvast moet hebben aan een strak tempo en, in de eerste plaats, de juiste toonhoogte.’

    In dit stadium wordt bovendien nog overwogen om de bandopnamen van het koor uit te breiden met een ‘sample’-koor uit een Roland CM-64 unit. Om deze band te kunnen maken wordt uitgegaan van een meersporen-techniek, waarbij gebruik wordt gemaakt van een SMPTE*/MIDI**-code om de ‘meespeldende’ Roland-unit te synchroniseren.

    Vermeldenswaard is bovendien het feit dat acteurs eigen effecten ‘genereren’ door handig gebruik te maken van de op hun voorhoofd geplaatste microfoons. Zo kwamen er spontaan vogeltjes de scène binnenvliegen, waarvan niemand aanvankelijk de herkomst begreep.

    Afsluitend mag worden geconcludeerd dat de leiding van Toneelgroep Amsterdam de nek behoorlijk ver durft uit te steken. De technische dienst van het gezelschap mag een innovatieve opstelling (o.a.) het gebied van geluid niet worden ontzegd. Als alles verloopt zoals opgezet, is hier sprake van een opvallende en positieve integratie van een artistiek concept en moderne audio-techniek.

    De première was, zoals gezegd, op 4 april jl. in de Stadsschouwburg in Amsterdam. De productie gaat niet op reis. Het verdient daarom aanbeveling om het geheel te gaan zien en (vooral!) te beluisteren.

    * S.M.P.T.E.: Society of Motion Pictures and Television Engineers (standaard synchronisatiesignaal).

    ** M.I.D.I.: Musical Instruments Digital Interface (signal waarmee MIDI-apparatuur met elkaar ‘praat’).

    Terug

LID WORDEN