• “Het is een heel braaf, regelrecht toneelstuk”, Theo van Apeldoorn, Nieuwsbrief 4, maart 1989

    Beeldend kunstenaar Jeroen Henneman (46) houdt eigenlijk helemaal niet van toneel. Het windt hem niet op, boeit hem niet en het zet zijn fantasie niet in werking. Alleen Pierre Bokma, Peter Oosthoek en Kitty Courbois kunnen hem zo nu en dan nog wel bekoren.

    De wat oudere garde dus. Maar voor de rest zijn de meeste spelers volgens Henneman volstrekt oninteressant. Dat komt niet in de laatste plaats doordat het timbre van hun stem hem doorgaans niet bevalt. ‘Als ik naar iemand moet luisteren die zijn tekst niet goed behandelt, dan kan ik er niets meer van volgen. Hoe goed of slecht hij ook speelt. Een stem is een sirene. Die moet je tegen wil en dank lokken. Dat mis ik bij het tegenwoordige toneel.’

    Daarnaast is volgens de beeldend kunstenaar de helft van de stukken a priori niet om over naar huis te schrijven. ‘Hoeveel stukken worden er jaarlijks uitgebracht in Nederland? Dat kunnen toch niet allemaal meesterwerken zijn? Hooguit eentje, maar die mis ik dan natuurlijk uitgerekend. Nee, ik ben geen toneelman. Ik ben meer visueel ingesteld.’

    Toch maakte Henneman onlangs nog een uitstapje naar het door hem zo bekritiseerde toneel. Of eigenlijk het theater, zoals hij het zelf liever noemt. In opdracht van het prestigieuze gezelschap Toneelgroep Amsterdam schreef en regisseerde hij een vijf kwartier durend verhaal over een kamer die en vrouw verkracht, een gezin executeert en vervolgens een bezoeker terroriseert tot de dood erop volgt. Het zou bijna een aardig scenario voor een spannende horrorfilm kunnen zijn. ‘Maar’, vindt Henneman, ‘dat kennen we nou wel. In films ben je er al zo aan gewend dat alles kan, daar veraas sje je niet meer over. Je hebt weliswaar meer mogelijkheden om met allerlei trucs een onderhoudende film te maken, maar je kijkt alleen nog maar of een en ander goed in elkaar zit. Dat is het grote verschil met theater. Daar zie je het echt gebeuren.’

    En inderdaad, met een ontwapenende speelsheid laat Henneman in Hinderlaag, zoals hij zijn stuk na veel vijven en zessen heeft genoemd, echt een tulp geeuwen, schaduwen over muren sluipen, een theepot boeren, kopjes kirrend zich te buiten gaan en een centimeters hoge schaar natuurgetrouw een aantal hoogst amusante balletpasjes doen. Dat laatste kan door er frontaal een lamp op te laten schijnen, die vervolgens een schaduw vormt. Daarin lopen twee strippen ijzer die verschoven kunnen worden en waarop de punten van de schaar gemonteerd zijn. De rest wijst zich vanzelf. Want hoe goed iemand ook kijkt, die strippen blijven in de schaduw bewegen en zijn daardoor met het blote oog nauwelijks te onderscheiden.

    Toen Henneman het volgens NRC Handelsblad misschien wel ingewikkeldste theaterstuk van de jaren tachtig schreef, was hij zich terdege bewust van de mogelijkheden en vooral ook onmogelijkheden van de technische eisen. Daardoor ligt de eindversie van het verhaal vrij dicht bij het oorspronkelijke concept. Er zijn volgens de schrijver maar twee dingen die niet gelukt zijn. Op het moment dat de hoofdrolspeler in een fauteuil een telefoontoestel repareert, sluipt de keukendeur naar hem toe. Op hetzelfde moment hadden ook twee lichten boven de deur mee moeten komen, maar dat verliep zo hortend en stotend, dat Henneman besloot dat idee te laten vallen. Een andere essentiële verandering is een guillotinemes dat langs een raam hangt. Het moet voorkomen dat de hoofdpersoon het huis kan ontvluchten. In de eerste synopsis springt er een tapijt tegen dat raam. Op het moment dat het er eenmaal tegenaan zit, moet iemand het vergrendelen. Al met al kost dat volgens Henneman te veel tijd en zie je het vloerkleed toch nog enige tijd bewegen. Vandaar dat hij koos voor een technisch niet alleen simpeler, maar ook betrouwbaarder oplossing. Het publiek kan immers vrijwel niet zien hoe de constructie in elkaar steekt.

    De schrijver heeft overigens niet het hele stuk zelf uitgedacht. Weliswaar is hij verantwoordelijk voor de basisideeën van het verhaal. Het atelier, dat er 5.000 manuren in heeft gestoken om alle decorstukken te bouwen, is volgens Henneman een welkome hulp geweest. Hij is dan ook erg tevreden met het eindresultaat. ‘Dat heeft mij uiteindelijk het meest bevredigd. Meer dan het bedenken ervan. Ik ben vrijwel elke avond naar de voorstelling gaan kijken, omdat ik wist dat ik het daarna nooit meer zou kunnen zien. Dat is moeilijk te accepteren, want je denkt dat je stuk bestaat, maar het existeert nog geen anderhalf uur. Dan is het over. Het verschil met een schilderij bijvoorbeeld is dat je er naar kunt kijken wanneer je wilt. Je kunt het ook even in de kast zetten. Dat kan niet met een theaterstuk. Daarom heb ik voorgesteld Hinderlaag elk jaar veertien dagen op te voeren. Een beetje het idee van je schilderij nog eens ophangen. Toch is het ingewikkelder dan ik dacht, omdat je alle medewerkers telkens weer moet optrommelen. Even iemand anders inwerken is erg lastig. Je zit immers niet op een plaatsje waar je aan de hand van de tekst af en toe eens een ingreep doet. Er is zelfs bijna geen tekst. Dat wil dus zeggen dat een speler het stuk nauwkeurig moet volgen en dat iedereen elkaars handelingen moet kennen. Dat zijn eigenlijk de cues. Je ziet echter vaak niet wat je doet en wat er op het toneel gebeurt. Dat maakt het inwerken van iemand anders er niet gemakkelijker op.’

    Leren waarderen
    Jeroen Henneman ziet Hinderlaag als een compilatie van 25 jaar beeldende kunst. ‘Alle elementen van vroeger en nu zitten in dat stuk. Het was een wezenlijk uitgangspunt om dat voor elkaar te krijgen. Daarnaast moest ik iets maken dat direct geconsumeerd kon worden. Kijk, een theaterstuk kun je niet leren waarderen, een schilderij of klassieke muziek wel. Dat is het grote verschil. Je kunt hooguit enkele herzieningen bewerkstelligen, maar pas nadat je het gezien hebt. Je kunt niet nog een keer gaan kijken, want de kans is groot dat het dan inmiddels niet meer wordt opgevoerd. Hinderlaag is in wezen een heel braaf, regelrecht toneelstuk. Alleen het onderwerp is een beetje anders.’

    Dat een kamer een grote rol speelt in het verhaal, komt echter niet helemaal uit de lucht vallen. Hennemans vader was aannemer in Haarlem en bouwde voor zijn gezin een huis in een afgelegen buurt. Daaraan heeft de schrijver verdeelde herinneringen. ‘Het bouwen zelf was enorm leuk, maar ik wilde eigenlijk helemaal niet verhuizen. Toen het eenmaal zover was, haalde het iedereen uit het gezin – we waren met veel kinderen thuis – uit zijn structuur. Je kwam niet meer in de straat waar je speelde en bovendien gingen we ergens wonen waar verder geen mens te bekennen was.’ Dat nieuwe huis heeft uiteindelijk ook decor gestaan voor de inrichting van de kamer op het toneel. ‘Verder is het natuurlijk erg moeilijk om vanuit een imaginair huis de choreografie van een stuk te maken’, meent Henneman.

    Zijn voorliefde voor techniek komt voort uit de timmerwerkplaats die zijn vader had. ‘Ik werkte daar altijd en kreeg het daardoor met de paplepel ingegoten. Bovendien bouwde mijn vader in de periode van mijn jeugd twee ambachtscholen. Daar liep ik vaak rond en als zoontje van de baas, dat was toen een enorm gerespecteerd mormel, werd mij alles vriendelijk uitgelegd. Mijn vader was ook wel een klein beetje artistiek, denk ik. Bevriend met kunstenaars en zo. Mijn moeder kon erg goed tekenen en ze waren beiden ontzettend geïnteresseerd in beeldende kunst. Zelf interesseert het me niet zoveel. Mijn liefdes liggen toch ergens anders. Ik maak zelf wel kunst, maar ik heb niet zo’n grote behoefte het werk van anderen te zien. Ik vind het driedimensionale, zoals gebouwen, bruggen en landschappen veel interessanter. Dat raakt me.’

    Happy end
    Als het een beetje meezit, is Hinderlaag dit voorjaar nog vier keer te zien. Het interesseert hem niet zoveel of recensenten het een goed of slecht stuk vinden. Volgens hem spreekt het het publiek in elk geval wèl aan. Dat vindt hij veel belangrijker. ‘Het is toch een verhaal, zij het een beetje fataal aflopend. Het heeft niet echt een happy end. Daardoor is het moeilijk te interpreteren, want je kunt je met de kamer noch met de hoofdrolspeler identificeren. Dat is doorgaans een gouden regel bij het toneel. Er zijn veel mensen die nooit over dingen nadenken. Toch sprak hen het idee achter deze voorstelling aan. Zij hadden er nooit bij stilgestaan dat je bergen fantasie kunt stoppen in levenloze voorwerpen. Nu letten ze voor het eerst op trottoirtegels of denken aan het stuk als ze een stoeltje bij de vuilnisbak zien staan. Dan is er toch wel een verrijking van hun waarnemingsvermogen ontstaan, waardoor ze in staat zijn andere verbanden te leggen en andere conclusies te trekken. Dat is het doel van de beeldende kunst, als het al een doel heeft.’

    Terug

LID WORDEN