• ‘Ik moet acteurs zien. Iets te zoenen hebben.’ - Dick Kruyd, Niko Bovenberg, Zichtlijnen 105, maart 2006

    ‘Huismeester worden was niet eenvoudig. Dat was een stap terug. Vreselijk. Want je bent geen huismeester. Je bent technicus. Maar er was geen andere keuze.

    Dick KruydMet Walter en Roger werkte ik nog aan voorstellingen. Sinds de samenvoeging van Art & Pro met De Trust ben ik op afstand, zeg maar. De laatste jaren ben ik samen met Jos ten Brink bezig geweest met de verbouwing van het Rozentheater. Dat was leuk. Het Rozentheater was niet het enige theater dat ik hielp verbouwen. De Balie, jaren geleden, was de eerste. Toen de Brakke Grond, de Frascatie, de kroeg daar. Huismeester worden is moeilijk als je technicus bent geweest. Maar met het nieuwe Rozentheater is het een eervol einde geworden. Zo’n verbouwing is spannend. Ik wilde dure oplossingen.
    Met m’n rug gaat het nu goed. Maar ik kan geen draaiende bewegingen meer maken. Het Syndroom van Stendhal, een grote vlakkevloervoorstelling. Twaalf breed, tien diep. Negentiennegenentachtig. Tijdens de pauze of tijdens het afbreken. Ik pakte een leeg champagneglas op. Krak. M’n rug. En niet meer overeind komen. Kon niks meer. Niet eens aan tillen denken. Ook de volgende dag niet. Met spierverslappers tot einde seizoen doorgewerkt. Daarna moesten we altijd in de WW. Ik die zomer zes weken plat. In eenennegentig of tweeënnegentig werd ik geopereerd en in negentienzesennegentig gedeeltelijk afgekeurd. Jarenlang dag en nacht in die trailers hobbelen, dat was het ergste. Daar ging je aan kapot. En je sjouwde je de kolere. Twee trailers waren normaal bij de Nederlandse Comedie. En nergens wielen onder.
    Begin jaren zeventig. Bij The Family. Mijn beste tijd. Met de voor mij belangrijkste voorstellingen. Lodewijk de Boer zei: ik wil Dick als inspiciënt. Jeff Wijnkoop kwam later. Wij samen waren berucht. We deden alles wat niet mocht. Echt alles. Maar het paste in die tijd. En bij de voorstellingen. The Family was een bijzonder gezelschap. Vijftien man. Waarvan tien een waterman waren. Wim en Theo van de Brakke Grond. De voorstellingen heetten ook The Family. Na tweeënhalf jaar hebben we onszelf opgeheven. We kwamen niet meer van The Family af. Het publiek wilde alleen The Family-stukken zien. Er stonden rijen tot aan het Rokin. Andere voorstellingen wilden ze niet zien.
    We speelden in Carré alle vier afleveringen van The Family achterelkaar. Een demonstratie tegen de oorlog in Vietnam was dat. De avond ervoor stonden we in Middelburg. Jeff en ik komen ’s nachts aan bij Carré. Wij pitten. De andere jongens uit de Nes gingen lossen. Daarna vier voorstellingen bouwen, belichten en goed klaarzetten. Het zat bomvol. Deel drie was niet zo sterk maar dit keer werkte het wel. De hele voorstelling duurde tot drie uur, half vier ‘s nachts. Door steeds die ombouw natuurlijk. Afbreken. Bier drinken bij Van der Laan. Volgens mij was het toen koninginnedag. Ik zweefde drie dagen door de stad. Kon niet lam worden. Het was een voorstelling als een dikke joint.
    De laatste voorstelling van The Family was Krapp's Last Tape en Not I van Beckett. Met Gees Linnebank. In Krapp's Last Tape speelde Gees met een videoband als tegenspeler. Not I duurde acht minuten. Heftig. Soms liep het publiek huilend de zaal uit en zat ik zelf ook te janken.
    Daarna was The Family voorbij.
    Het was goed werken met Lodewijk. Je deed wat. Je probeerde wat. Lodewijk leverde commentaar en jij loste het op. Hij was een bourgondiër, een grote schat. Frans Strijards was ook lief. Maar die kon kwaad worden. Lodewijk nooit. Om met Frans te kunnen werken moest je vooral jezelf blijven.
    ‘Dick, koop een pond wormen en een rol prikkeldraad.’ Dan had hij weer een idee. Het technische was niet zo belangrijk. Ik zorgde dat niemand iets te kankeren had. Geluid en licht moesten in orde zijn voor Frans maar voor mij was de sfeer het belangrijkste. Toen ik met mijn rug in het ziekenhuis lag kwam Frans vaak langs. Dat vergeet ik niet.
    Er is veel veranderd, het is gemakkelijker geworden, alles staat op wielen, de werktijden zijn geregeld. Wij moesten zelf de vrachtwagen rijden, ‘s nachts omladen naar een andere voorstelling voor de volgende dag, dan pas slapen en weer vroeg op om naar de volgende plaats te rijden. Soms sliepen we om séjour uit te sparen in de potenkarren op het toneel van een schouwburg.
    Een tijd geleden stond Toneelgroep Amsterdam in de grote zaal in Groningen. Wij, Art & Pro, in het Kruithuis. De jongens van TGA hoefden niet af te breken, ze gingen pleite in een taxi, er kwam een afbreekploeg. Wij braken zelf af en reden zelf terug. Zo hoort het.
    De grootste veranderingen zijn de sociale veranderingen. Wij waren getrouwd met elkaar, wij sliepen op een kamer. We zagen elkaar dag en nacht. Mijn familie was het toneel. Sociaal leven had je niet. Of juist wel. Kan je wel zeggen dat je niet altijd in de kroeg moet gaan zitten. Maar ja, ik miste het ook niet.
    De Smoeshaan was er nog niet. In het ouwe Weber was het feest.
    Acteurs zijn ook veranderd: ze zijn niet meer te verstaan. Die hebben zelfs in kleine zalen zenders nodig.
    Ik heb niet zoveel met techniek, ik vind mensen belangrijker.
    Ik was met Ischa en Jenny op tournee. En God zag dat het goed was, heette die voorstelling. Kon ik opeens heel goedkoop naar Amerika, begin jaren tachtig. Gaan natuurlijk. Gezorgd dat ouwe Tom van Gilpen het van mij overnam. Kreeg ik van Ischa een enveloppe met inhoud. ‘Hier, Dick, kan je van naar de hoeren.’ Zo was hij. In Amerika kocht ik een asbak voor hem. ‘Alsjeblieft,’ zei ik, ‘van het wisselgeld van die hoer.’ Die asbak zal nu wel bij Hans van Mierlo staan.
    De laatste voorstelling waarmee ik op tournee ben geweest was Iwanow. Art & Pro. Frans Strijards. Met Walter en Roger. Op de terugweg zat ik altijd voorin. Met de stoelleuning rechtop. Kreeg ik geen last van mijn rug. Stapte ik zonder pijn uit als we weer in Amsterdam waren.
    Voelde nooit als werk. Was een soort hobby. Niet zoals een kantoorbaan.
    Na de repetities met Frans gingen we altijd naar café Kalkhoven. Nabespreken. Daarna volgde natuurlijk een rondgang langs de cafés. Toen Walter bij Art & Pro kwam heb ik gezegd dat hij maar moest gaan nabespreken. Ik had er geen zin meer in. Vanaf die tijd ben ik op tijd naar huis gegaan. Ben ik minder gaan drinken.
    De eerste voorstelling waarmee ik als technicus op tournee ben geweest kan ik me niet herinneren. Ik zal wel de gewone dingen fout hebben gedaan zoals op de stoel van de toneelmeester zitten en zo. Licht en geluid deed ik voor het eerst bij Maria Stuart. Bij de Nederlandse Comedie.
    De eerste keer dat ik de stadsschouwburg binnenliep was om auditie te doen. Met een vriendje. Negentiennegenenvijftig. Hollandfestival. Troilus en Cressida. We waren een jaar of zestien. Ze zochten figuratie bij de Nederlandse Comedie. Twee pages. Hadden een gesprek met Nico van de Boezem, de dramaturg. Johan de Meester was de Regisseur. Toen ik voor het eerst op het toneel stond en de zaal in keek dacht ik, oh god, wat mooi. We gingen naar Parijs. Je wist niet wat dat was, Parijs. Zat ik in de bus met Ko van Dijk en Cees Lasseur. Die kende ik alleen van de radio, van de Familie Doorsnee. We stonden in het theater van Sarah Bernhard. Ik kocht dure modieuze schoenen, jaren op gelopen, steeds weer laten herstellen. Kon geen afscheid van die schoenen nemen.
    Ook in Gijsbrechten gefigureerd. Hangend aan de rokken van Ellen Vogel, ‘oh moeder, waarom weent gij toch?’ Tijdens de nazit van zo’n Gijsbrecht dronk ik de eerste champagne in mijn leven. Lekker. In de koninklijke foyer. Bij de gemeentelijke nieuwjaarsborrel. Daarvoor moest je een uitnodiging van B & W van Amsterdam hebben. En een pak. Toen de belangrijke mensen weg waren brak er een woest feest los. Ik was zeventien of zo. Kitty en Ramses waren er. Nog zo jong.
    En ik heb nog eens eerder auditie gedaan. In negentienzesenvijftig. Ik was spreekstalmeester bij Circus Elleboog. We traden vaak op onder de overblijfselen van het Paleis van Volksvlijt. Die overkapping. Zo kreeg ik die tip. Ze zochten een straatjochie en ik was klein voor mijn leeftijd. Ik moest praten met Kees Brusse. Het was voor een film. Ciske de Rat. Ik moest van m’n moeder m’n nette kleren aan. Ciske en nette kleren, nou ja, ik werd het dus niet.
    Met figureren verdiende ik niet veel. Werkte overdag als magazijnbediende in een porseleinwinkel. Word je een goeie rekwisiteur van. Rekwisiteur schrijf ik met een K en niet met een Q. Afschuwelijk, die Q.
    Zoals ze tegenwoordig op reis gaan zou ik niet kunnen. Met bouwploegen, draai- en afbreekploegen. Ik zou willen weten waarvoor ik het moest doen. Ik moet acteurs zien, ze moeten niks te zeiken hebben, het moet goed zijn, ik moet iets te zoenen hebben.’

    Foto: Jean van Lingen

    Terug

LID WORDEN