• De Amsterdamse Stadsschouwburg, Bob Logger, Zichtlijnen 28, april 1993

    De Amsterdamse Stadsschouwburg is een schouwburg met een lange en enerverende geschiedenis die bij lange na nog niet ten einde is. Vele locaties en vele huisvestingen heeft ze gekend. Dit artikel is de eerste in een reeks waarin de geschiedenis en de toekomst van deze schouwburg beschreven gaat worden.

    Amsterdamse Stadsschouwburg, Zichtlijnen De Amsterdamse Stadsschouwburg vóór 1874 (foto Historisch Topografische Atalas, Gemeentelijke Archiefdienst Amsterdam)

    Voorgeschiedenis
    Op 11 mei 1772 brandde de toen aan de Keizersgracht gevestigde Amsterdamse schouwburg volledig uit. Hierbij vielen 18 doden. In een poging de lichtopbrengst van de gebruikte vetpotten te vergroten had een of andere slimmerik in een aantal van die potten in plaats van één, twee pitten geplaatst. Bij het creëren van een avondstemming – waartoe voor de brandende vetpotten en kaarsen een metalen schuif zakte – waren enkele potten zo heet geworden dat na het weer omhoog trekken van de schuif de brandende olie over het toneel stroomde. Onmiddellijk vatten het voorgordijn en de rideau vlam, en binnen enkele minuten was de toneelopening één grote vuurzee. Touwen brandden door en spoedig viel de eerste van vijf lichtkronen in de orkestbak. Door de nauwe gangen en deuren naast en achter de zaal konden de bezoekers moeilijk ontsnappen. Bedenk daarbij dat de heersende damesmode brede, stevige hoepelrokken voorschreef waarmee één dame makkelijk de hele gang kon vullen.

    Het gemeentebestuur van Amsterdam besloot in april 1773, tegen de wil van de kerkgenootschappen in, spoedig een nieuwe schouwburg te bouwen. In verband met de ervaringen van toenemend verkeer rond een schouwburg, en de benodigde ruimte voor een groter theater, viel de keus op een open terrein direct achter de Leidse Poort.

    Nieuwe schouwburg
    Tijdens de bouw van deze nieuwe schouwburg die, behalve de voetmuur, geheel uit hout was opgetrokken, werd toneel gespeeld in een nood-loods vlak achter de Leidse Poort. Op 15 september 1774 werd de nieuwe schouwburg in gebruik genomen. In verband met de geluidsoverlast van klokken, rijtuigen en sleperskarren werden de buitenwanden dubbel uitgevoerd en werd de ruimte daartussen opgevuld met zaagsel.

    De buitenmaat van de schouwburg was 45 meter lang, ruim 22 meter breed en 11 meter hoog. De richting zal-toneel was oost-west. Dat wil zeggen: het toneel bevond zich aan de kant van de Marnixstraat , de zaal aan de zijde van de Leidsestraat. De hoofdingang was aan de open plaats, die voor deze gelegenheid Leidseplein ging heten.

    He toneel was 17 meter diep. De architectonische opening was 11 meter, met aan iedere zijde twee pilaren. Tussen deze pilaren was een afstand van ongeveer 3 meter. De vier voorste coulissen stonden schuin, de drie achterste vlak. De plaatsing was overdreven perspectivisch. De ruimte tussen de eerste vakken bedroeg ruim 8 meter. Tussen de laatste was dat tot een derde teruggebracht. Ook de hoogte van de friezen liep sterk terug: van 6,5 meter direct achter de opening, tot ruim 2 meter in het fond. Hierdoor kon ondanks de geringe hoogte van het pand toch middels trekken gechangeerd worden. De vakken links en rechts konden door middel van zogenaamde galeienwagentjes op rails onder de toneelvloer heen en weer bewogen worden. Deze ritten waren drievoudig uitgevoerd waardoor er altijd een pauze na het derde bedrijf was. Voorts kende de schouwburg zes kleine en één groot zinkluik en een beweegbare wolk met een gewicht van 1,5 ton, door één man via een kaapstander onder het toneel te bedienen.

    De verbouwing
    Op 20 maart 1872, Amsterdam raakte cultureel weer wat geïnteresseerd , besloot het gemeentebestuur de zogenaamde houten kast op het Leidseplein te voorzien van een stenen ommuring. Tevens werden uitbereidingen voorzien aan de kant van de Marnixstraat voor kleedkamers en opslagruimte en aan de kant van de Leidsestraat werd een grote foyer ingebouwd en de kasteleinswoning verbouwd. Voor de verbouwing placht men in de pauzes naar koffiehuizen en cafés in de omgeving te gaan waar men door suppoosten van de schouwburg voor het einde van de pauze werd gewaarschuwd. Nu kon men voor consumpties in de vergrote koffiekamer terecht en kon men zich vertreden in de foyer. Het was trouwens gebruikelijk dat dames in de pauze op hun plaats bleven, de heren haalden voor hen de drankjes in de koffiekamer. In de zaal werden nootjes, koeken en chocoladebrokken verkocht. De nieuwe foyer had meer allure dan de eronder gelegen koffiekamer die nog de sfeer van kaarslicht en verschraald bier ademde. Ook de verwarming en de verlichting werden gemoderniseerd. Zo werden de verlichtingskronen in de foyer voorzien van gloeilampen. De kaarslichten werden alle vervangen door gaslampen. De nieuwe kleedkamers werden voorzien van elektrisch licht.

    Onder het toneel werden twee verwarmingstoestellen, steenkoolkachels, geplaatst die door middel van gemetselde kanalen het hele voorgebouw verwarmden. De kleedkamers werden ’s winters verwarmd vanuit een zogenaamde kachelkamer waarop onder andere de kleedkamers van de actrices uitkwamen. De kleedkamers op toneelniveau werden voorzien van een wasbakje met stromend water. De voorstellingen begonnen doorgaans om acht uur. In de pauze speelde altijd een orkestje in de bak en aan het einde van een voorstelling werden in de zaal de namen afgeroepen van betrokkenen wier rijtuig voorstond.

    De Amsterdamse Stadsschouwburg na 1874 (foto Historisch Topografische Atalas, Gemeentelijke Archiefdienst Amsterdam) Amsterdamse Stadsschouwburg, Zichtlijnen

    Stadsuitbreiding
    De voornaamste reden voor de verbouwing waren evenwel de aangescherpte brandweervoorschriften. In 1874 ging de Amsterdamse brandweer over van vrijwilligers op een beroepsmodel. Op 2 februari 1874 werd de vernieuwde schouwburg in gebruik genomen. Het uiterlijk vertoonde grote gelijkenis met het enkele jaren later gebouwde Concertgebouw.

    In de volgende twintig jaar veranderde onder andere door bevolkingstoename en stadsuitbreiding de omgeving van het Leidseplein grondig. De Leidse Poort werd afgebroken, de Singelgracht werd verlegd, gebouwen naast de Leidse Poort waaronder het Café de Théâtre werden gesloopt en op een open terrein naast de schouwburg, aan de Marnixstraat werd een Amerikaans hotel gebouwd. Direct daarnaast, aan de nu ontstane Leidsekade werd een gecombineerde brandweer- en politiepost gevestigd. Via een draadverbinding was een signaleringssysteem aangebracht tussen schouwburg en meldkamer van de brandweer. De dienstdoende brandwacht moest tijdens zijn ronde na de voorstelling op 32 verschillende plaatsen in de schouwburg op een bel drukken, dat een signaal in de werkkamer gaf. Om de twee uur werd er zo’n ronde gelopen.

    Preventie
    Een uur voor aanvang van een voorstelling maakte een brandweerman met de lampenist een ronde door het gebouw waarbij ook alle kaarslantaarns boven nooddeuren en in gangen werden aangestoken. Boven het toneel, tegen de achtermuur was een groot waterreservoir, on op het toneel ene pomp en een brandspuit. In 1882 werd, mede naar aanleiding van een grote brand in het Ringtheater in Wenen, in opdracht van het gemeentebestuur een onderzoek ingesteld naar “(…) maatregelen welke eventueel nodig zouden zijn ter voorkoming van brand of ongelukken in geval van brand of brandgerucht (…)”. In ieder geval werd besloten de houten achtergevel door een stenen te vervangen en een houten decorloods achter de schouwburg te slopen. Tevens werden, eindelijk, de in het ontwerp voorziene beelden van Bart ten Hove besteld.

    Deze werden in 1888 geplaatst. Voorts dienden in het vervolg alle vakken en friezen met asbestverf beschilderd te zijn en alle doeken gedrenkt te zijn in een zoutoplossing. Tijdens de voorstelling waren er altijd twee brandwachten op het toneel aanwezig en één in het voorgebouw. Twee van hen verlieten pas na de eerste ronde het gebouw. Daarna werd de rondeman afgelost door de nachtwacht. Deze liep om vier uur zijn laatste ronde. Aanvankelijk woonde ook de kastelein of zijn knecht in de schouwburg, doch in de praktijk werd er door hen na 1874 niet meer in de schouwburg overnacht.

    Tableau vivant
    Woensdag 19 februari 1890 was een sombere, gure dag. Een laaghangende bewolking met een schrale noordoosten wind. Wellicht was er sneeuw in aantocht. In opdracht van meneer Stumpff, de directeur-gérant van de schouwburg, stuurde de toneelmeester ’s middags rond twaalf uur een bode naar de portier van Artis aan de Plantage Middenlaan. De vereniging Natura Artis Magistra was bereid uit haar collectie enkele Indische wapens beschikbaar te stellen. De eerste opvoering die avond van het stuk van Maaldrink, De terugkomst van den Koloniaal zou namelijk ter gelegenheid van de verjaardag van koning Willem III besloten worden met een feestelijk tableau-vivant met declamatie, met als motto: “Aan de schitterende dapperheid van ons Indisch leger”. Dit soort manifestaties na een voorstelling was gebruikelijk bij de koninklijke verjaardagen. In het Paleis voor Volksvlijt werd de ‘Kermesse d’Hiver’ die avond besloten met een taptoe, in de Parkschouwburg werd de feestcantate uitgevoerd en in het Grand Theatre aan de Amstelstraat werd het blijspel De jonge garde opgeluisterd door “een grote Military March en Evolutiën, uitgevoerd door 40 dames…”.

    Omdat meneer Rombich en Janus Hooft, sleutelfiguren in het tableau van de Stadsschouwburg, overdag verhinderd waren, zou pas om vier uur een korte repetitie gehouden worden. De extra versieringen van het toneel waren die ochtend al voorbereid: een achterdoek met draperieën, een gaasdoek en links en rechts enkele vakken op galleien, versierd met afbeldingen van de koninklijke familie.

    Uitheemse wapens
    Over het Leidseplein, dat er wat verlaten bij lag op een enkele koetsier voor het café Hollandais na, begon de bode via de Schans aan zijn tocht naar de Plantage Middenlaan. Hij kwam langs het nieuwe museum aan de overkant van de Singel, en tien minuten later, vlak voor de Amstel, passeerde hij het glazen paleis. Via de Weesperstraat en de Nieuwe Herengracht kwam hij bij de Plantage. In de Kerklaan meldde hij zich aan het comptoir en gaf de brief af die de toneelmeester hem had meegegeven. Bij de warme kachel kon hij wat bijkomen van de snijdende kou. Na enige tijd nam de portier hem mee naar een andere ruimte volgepakt met opgezette dieren, skeletten en slangen op sterk water. Op een lange tafel lag een bundel speren, schilden en klewangs gereed met een papier erop: “Voor de Toneelvereeniging”.

    “Als je alleen bent mag je wel een paard en wagen hebben om dat allemaal mee te nemen…” zei de portier. “Tja”, zei de bode, “als ik dat geweten had…”. Hij besloot van het nabijgelegen Entrepôtdok een kruier te halen om het vreemde wapentuig naar het Leidseplein te krijgen. In een koffiehuis aan de Doklaan vond hij een wat oudere man met een enorme knevel en een handkar die voor 5 stuivers de boel wel naar de schouwburg wilde brengen. Tegen drie uur kwam hij met kruier en de merkwaardige lading terug in de Marnixstraat. Eenmaal op het toneel bleek de hoeveelheid ruim voldoende voor de vier figuranten die de vervaarlijke Atjeh-strijdmacht moesten verbeelden. Wat niet gebruikt zou worden werd uit voorzorg weggeborgen in de kamer van de toneelmeester, links achter het toneel. In diezelfde kamer stonden ook de bakken Bengaals vuur klaar die die ochtend door de toneelmeester geprepareerd waren.

    Voorbereidingen
    Na de korte repetitie om 4 uur ging van het personeel bijna niemand meer naar huis. Alleen zij die dicht in de buurt woonden, gingen thuis eten, de anderen bleven liever in het theater waar, na het aanmaken van de twee hoofdkachels, zich een aangename warmte  begon te verspreiden. Tegen zes uur meldde een koetsier zich bij de portier met een volgeladen kar manden en koffers. Dat waren de kostuums en rekwisieten van de voorstelling Alexander die op reis was geweest en die de volgende avond weer in Amsterdam gespeeld zou worden. De manden werden in een magazijn opgestapeld, de koffers werden achter op het toneel gezet. Tegen half zeven kwamen de eerste acteurs het theater in. In het kachelkamertje had een toneelknecht ’s middags al een extra boutenkachel met turf aangemaakt zodat de kostumière voor  het kleden de nieuwe toiletten kon strijken.

    18.45 uur: Een koets komt de Marnixstraat in en stopt voor de achteringang van de schouwburg. Mevrouw Stoetz en haar hulp komen de schouwburg binnen. Verbazing bij de kleedster want volgens de opgave zou die avond mevrouw Sophie de Vries spelen. Vrijwel tegelijkertijd arriveren Sophie Bos en Marie Lorjé, de twee jonge meisjesrollen, te voet bij de artiesteningang.

    19.00 uur: Twee portiers en enkele garderobedames halen in de zaal de dekkleden van de voorste rijen zitplaatsen. Op het toneel wordt nog wat geschaafd aan een die middag vastgelopen schuifvak. In de foyer worden in verband met de kou de dikke bruingrijs gestreepte gordijnen gesloten.

    19.10 uur: Cor Schulze, de jonge acteur die behalve de rol van Johan in De koloniaal, ook de gedichten bij de apotheose zal zeggen, struikelt achter op het toneel over een rondslingerende koffer.

    19.30 uur: Hoewel het deze avond toch een première betreft, is er nog geen publiek komen opdagen. De achterportier waarschuwt de lampenist dat aan de voorkant van de schouwburg, onder de rijtuigoverkapping, enkele lantaarns zijn uitgewaaid.

    19.45 uur: Vanuit café Hollandais, aan de overkant van het Leidseplein, steken enkele heren met fladderende jaspanden en de hand aan de hoed over naar de schouwburg. Vanuit de Leidsestraat nadert even later ook een rijtuig.

    19.50 uur: Over de Schans nadert een troep korporaals van de schutterij. Tegelijkertijd staan bij de kassa een aantal onderofficieren te talmen totdat een oudere officier hen gelast naar de trap richting zaal te gaan.

    19.55 uur: Door het kijkgat in het voordoek bekijken Cor Schulze en Jacques de Boer het weinige publiek dat in de zaal heeft plaatsgenomen. “Allemaal koefnoentjes vanavond, ”zegt Schulze, “daar steek je weinig van op”. Het orkest speelt al enige tijd, zonder veel hoop op succes.

    19.58 uur: Cor Moirin, ex-inspiciënt, thans acteur, inspecteert in het uniform van kapitein ter zee opnieuw de rekwisieten. Meneer Stumpff went iedereen succes en begeeft zich naar zijn loge.

    20.03 uur: Er komen nog twaalf soldaten van de schutterij luidruchtig de zaal binnen. Het orkest sluit af, en de twee houtblazers spoeden zich naar het toneel.

    Aanvang
    20.05 uur: Het doek gaat op en de voorstelling begint. In de zaal bevinden zich tussen de 80 en 90 personen, merendeels leden van de schutterij.

    20.30 uur: Hoewel pas om half tien besteld, arriveren de drie extra brandwachten reeds nu. Zij zijn nodig ter bewaking van het af te steken vuurwerk.

    21.30 uur: Pauze in de schouwburg. In verhouding tot het aantal bezoekers wordt er vrij veel bier verkocht. Na het changement zet de toneelmeester de bakken Bengaals vuur verdeeld over het toneel klaar.

    22.00 uur: De voorstelling sleept zich naar het einde en de muzikanten stommelen weer de bak in. Bij alle potten Bengaals vuurwerk staat een brandwacht. Op en onder het toneel is men klaar voor het laatste changement. Na de laatste woorden van Cor Morin gaat op een teken van de souffleur het achterdoek omhoog, de twee achterste vakken rijden uit en het tableau-vivant wordt achter een gaasdoek zichtbaar. De toneelmeester steekt met een brandende lonttwee bakken Bengaals vuur aan; geel en oranje. Het hele toneel wordt hel verlicht. Het gaasdoek wordt opzij geschoven en de bakken met rood en groen worden aangestoken. Door de rook zijn de figuren al bijna onzichtbaar. Cor Schulze loopt al declamerend steeds verder naar voren om zichtbaar te blijven.

    Amsterdamse Stadsschouwburg, Zichtlijnen De Amsterdamse Stadsschouwburg op 22 februari 1890 (foto Historisch Topografische Atalas, Gemeentelijke Archiefdienst Amsterdam)

    De toneelmeester is met de brandende lont omgelopen en steekt nu aan de andere kant nog drie kleine bakjes gekleurd vuur aan. Schulze heeft zich ondertussen heldhaftig op de voorgrond geposteerd en het orkest zet het Wilhelmus in, door de schutterij zwakjes meegezongen. Het toneel is vrijwel onzichtbaar door de groene, rode en gele rookwolken. Na het vallen van het doek vlucht iedereen proestend van het toneel. De brandwachten doven met natte dweilen de nagloeiende resten vuurwerk.

    22.45 uur: De eerste ronde wordt gelopen. Behalve de rook van het vuurwerk wordt er niets bijzonders geconstateerd. De heer Schimmel sluit het kantoor van de Koninklijke Vereniging en verlaat met een vriendelijke groet het pand.

    23.15 uur: De twee brandwachtenverlaten de schouwburg. De heer Schmidt, kastelein en pachter van het voorgebouw, sluit de bierkelder en geeft de sleutel aan de nachtportier. De laatste acteurs vertrekken naar café Hollandais.

    23.45 uur: In verband met het afgestoken vuurwerk van die avond wordt een extra ronde gelopen. Geen bijzonderheden.

    Vlammen
    01.00 uur: Derde ronde. Geen bijzonderheden, alleen in de portiersloge brandt een kachel, waarop een pan soep staat.

    03.00 uur: Vierde ronde, niets bijzonders.

    04.00 uur: Laatste ronde, niets bijzonders.

    04.30 uur: De nachtwacht gaat naar huis.

    05.45 uur: Een voorbijganger, de heer E.H.L. Knipper, meldt op de politiepost op de Leidsekade dat hij vlammen gezien heeft in de stadsschouwburg. De dienstdoende agent loopt met hem mee terug naar de hoek van hotel American en ziet aan de kant van de Marnixstraat achter drie ramen grote vlammen. Hij holt terug naar de brandweerpost en slaat alarm. Onmiddellijk wordt de belgeluid en om 06.00 uur staat de eerste brandspuit voor de schouwburg. Inmiddels slaan aan de kant van het Leidseplein de vlammen naar buiten. Een buurtbewoner waarschuwt Stumpff, de directeur-gérant die schuin achter de schouwburg woont. Deze gaat via de achteringang het brandende gebouw in om te trachten de kas te redden. In de gang van het kantoor staat hij voor een gesloten deur. Met behulp van een brandweerman weet hij via het raam toch binnen te komen en enkele papieren en de kas mee te nemen.

    Diep gat
    Na het sein ‘grote brand’ rukken alle 14 brandweercorpsen van Amsterdam uit. In totaal staan 18 motorspuiten ter beschikking, en de blusboot ‘Jan van der Heyden’. 125 manschappen komen in actie, plus 70 vrijwilligers. Inmiddels is de schouwburg verandert in een vulkaan. Brandende stukken doek loeien omhoog en vliegen met de wind mee. Behalve de schouwburg zelf die niet meer te redden is, moeten telkens beginnende branden in de omgeving geblust worden. Het tegenovergelegen hotel American wordt ontruimd. Ook hier ontstaat op het dak het begin van een brand. De brandweerlieden in de eerste linie moeten om het kwartier afgelost worden want dan zijn ze van achteren verstijfd van bevroren bluswater.

    07.00 uur: Met een enorm geraas en een roodgele vuurkolom stort het dak van de schouwburg in. Even luwt het vuur, doch daarna spuit als een eruptie een vonkenregen omhoog. Door de raamopeningen ziet men niets anders dan een helse geeloranje gloed die tientallen meters hoog reikt.

    08.44 uur: Het sein ‘brand meester’ wordt gegeven. Het zal evenwel nog tot zaterdag duren eer de laatste brandspuit wordt teruggetrokken. Van de schouwburg resten niets dan de stenen buitenmuren. Daarbinnen is alleen een diep gat.

    Terug

LID WORDEN