• Werklicht: Jongens, Niko Bovenberg, Zichtlijnen 105, maart 2006

    Toneelknecht Kees stapte als laatste uit. De jongens hadden zich uit het busje gewurmd en waren het café ingestormd. De deur ging open en dicht.

    Hij hoorde afwisselend de stilte op de gracht en het praten, lachen en glasgerinkel binnen. Zaterdagnacht. Kwart over twee. Terug uit de provincie. Nog drie kwartier. Hij hing z'n rugzak over z'n schouder en wandelde de jongens achterna. Door de rook zag hij hoe ze hun plek aan de bar hadden veroverd. Voor hun stond een onoverwinnelijke hoeveelheid bier.
    'Hier, Kees!' Een acteur hield hem een glas voor. Kees pakte het aan.
    Zoals altijd. Werktuigelijk. Hij kon zelfs bier aanpakken met een hand waarmee hij al een bier vasthield.
    'Proost, Kees.' De acteur hief z'n glas.
    'Proost.' Hij was een meter binnen. Bomvol. Hij nam een slok.
    Wat opviel was de bitterheid.
    Stokstijf stond hij tussen publiek, acteurs en technici. Net terug van tournee. Hij kreeg een zoen en iemand gaf hem een hand. Wat had hij dit lang niet geproefd. Ik moet weg, dacht hij, ik moet hier weg. Maar hij wilde alleen maar verder. Het gedruis in. De warmte. Hij draaide zich met geweld om.
    'Alsjeblieft, Kees.' Iemand achter hem pakte z'n glas af. Hij hoorde hoe het tussen lege glazen op een dienblad werd gezet. 'Hier.'
    Hij kreeg een fles maltbier. Met een glas er ondersteboven op. Hij keek om. Het  blonde barmeisje. Meer dan een jaar geleden had hij haar vakkundig getapte bier resoluut opzij geschoven en om een glas water
    gevraagd.
    'Ik zag kortsluiting in je hoofd, Kees.'
    Ze verdween razendsnel. Alleen het dienblad met zijn halfvolle glas erop bleef hij zien. Het bitter zat nog in z'n mond toen het maltbier als een laffe golf zwembadwater naar binnen stroomde. Shit. Hij ging niet verder.
    Hij ging naar huis.
    Er werd aan zijn mouw getrokken. 'Goed dat u er bent.' Aan het tafeltje naast de deur zat de dramaturg. 'Ga zitten, ik wil u wat vragen.' Hij zei het dwingend. Kees zuchtte, knikte en ging onwillig zitten. De dramaturg diepte een klein boekje uit de binnenzak van z'n regenjas. 'U weet dat ik tijdelijk mijn werk aan mijn allesomvattende boek over theater in Nederland heb stopgezet en nu theaterreorganisatieadvieseur ben.'
    Kees knikte.
    'En nu moet ik functioneringsgesprekken voeren met technici die ik nog nooit heb zien werken.'
    'Nou,' vroeg Kees, die niet begreep waar de dramaturg heen wilde.
    'Het viel mij op dat een aantal technici bij het gezelschap dat ik adviseer helemaal geen theatertechnici zijn.'
    'Klopt, we zijn de jongens die niet wilden deugen. We zijn hippies,
    biologen, psychologen, sociologen, vliegtuigbouwers, dominees en leraren.
    Maar ondanks dat hebben we wel elke avond voorstelling. We zijn goed in ons werk.'
    'Hoe oud bent u'
    'Eenenvijftig.'
    'U schetst, enigszins gechargeerd, een treffend beeld van uw generatie.'
    'We kennen elkaar.'
    'Bent u niet te oud om uzelf een jongen te noemen?'
    'We zijn jongens,' zei Kees kortaf.
    'Ik moet tijdens die functioneringsgesprekken vragen hoe uw generatie technici hun toekomst ziet en tot mijn verbazing hebben ze daar nog nooit over nagedacht. Volgens mij komt dat doordat ze zichzelf jongens vinden.'
    Kees vond het gesprek niet meer leuk. Op de hoek van de bar stonden de jongens met wie hij uit het busje was gestapt. Ze praatten met een matige acteur. Die kon zich beter druk om z'n toekomst maken, sinds wanneer heeft die eikel belangstelling voor technici? Het was niet eens een goeie matige
    acteur. Hij stond in het donker, sloopte kostuums, maakte rekwisieten zoek en was alleen verstaanbaar als hij daar op hoge poten z'n beklag over deed.
    'Het bizarre van die jongens is,' vervolgde de dramaturg, 'dat ze bij het minste geringste vervallen in sterke verhalen en ik moet zeggen dat, sinds ik op deze wijze met technici omga, het begrip theateranekdote een andere dimensie heeft gekregen. Vergeleken met acteurs zijn jullie betere
    vertellers.'
    'Dat ligt niet aan ons maar aan de verhalen.'
    'Hoezo?'
    'Onze verhalen zijn waar.'
    'Klopt, daar ben ik achter gekomen.'
    'En wat ga je de directie van dat gezelschap nou adviseren?'
    De dramaturg keek geleerd, 'laat die gesprekken maar aan mij over.'
    Kees stond op, 'ze gaan het daar meemaken.' Hij werkte zich door het gedrang naar de bar. Eigenlijk wilde hij naar huis. Maar dat gezeik over de toekomst zat hem dwars. Genoeg om z'n hele zondag te verzieken.
    Toekomst. Hij durfde er niet aan te denken. Hoe lang kon hij hier nog staan? Hoe lang kon hij het sjouwwerk voor de wielenuitvinders blijven doen? Hij was opeens bekaf.
    'Hé, Keessie!' De matige acteur begroette hem met een te harde klap op zijn schouder. 'Wanneer kom je iets aan de verlichting doen?'
    Kees keurde hem geen blik waardig, gooide z'n rugzak tegen de bar en zocht oogcontact met het meisje erachter. De matige acteur ging ongevraagd voor hem opzij zodat hij kon leunen. Hij bleef nog heel even. 'Het zal niet meevallen iets aan jouw verlichting te doen.'
    'Je hebt toch nog wel een schemerlamp in de rekwisietenopslag?'
    Kees keek de matige acteur ongelovig aan.
    'Ja, ik moet toch een boek kunnen lezen?'
    En toen zag Kees hem opeens zitten. Naast het zwangere actricetje op de roze bank uit Koopman van Venetië. Met z'n schoenen uit. In z'n streepjesoverhemd. Bovenste knoopje los. Onverdraaglijk gedetailleerd. Mijn koninkrijk voor wat wazigheid, dacht hij, wat een trut.
    Hij schoof z'n maltbier opzij en reikte verder. Naar de onoverwinnelijke hoeveelheid bier die voor hun op de bar stond. Hij voelde het blonde barmeisje kijken hoe hij een bres in het leger glazen sloeg.

    Terug

LID WORDEN